Welcome, reader! According to Antony Hegarty in this second decade of the new century our future is determined. What will it be? Stays all the same and do we sink away in the mud or is something new coming up? In this blog I try to follow new cultural developments.

Welkom, lezer! Volgens Antony Hegarty leven we in bijzondere tijden. In dit tweede decennium van de eenentwintigste eeuw worden de lijnen uitgezet naar de toekomst. Wat wordt het? Blijft alles zoals het is en zakken we langzaam weg in het moeras van zelfgenoegzaamheid of gloort er ergens iets nieuws aan de horizon? In dit blog volg ik de ontwikkelingen op de voet. Als u op de hoogte wilt blijven, kunt u zich ook aanmelden als volger. Schrijven is een avontuur en bloggen is dat zeker. Met vriendelijke groet, Rein Swart.

Laat ik zeggen dat literaire kritiek voor mij geen kritiek is, zolang zij geen kritiek is op het leven zelf. Rudy Cornets de Groot.

Do not go gentle into that good night, Old age should burn and rage at close of day; Rage, rage against the dying of the light. Dylan Thomas.

Het is juist de roman die laat zien dat het leven geen roman is. Bas Heijne.

In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Johannes.



zondag 15 oktober 2017

Recensie: Kind van de verzorgingsstaat (2016), Rob van Essen


Jongen met lange zwarte jas geeft kleur aan proza van schrijver

Tijdens het op 10 september j. l. uitgezonden gesprek dat Carolina Lo Galbo met Rob van Essen (1963) had over zijn nieuwe roman Winter in Amerika, hoorde ik dat hij recent ook het literaire non-fictie boek Kind van de verzorgingsstaat had geschreven. Daarin gaat hij in op zijn jeugd die zich afspeelde rond het hoogtepunt van die verzorgingsstaat, die hij al karakteriseert met de ondertitel opgroeien in een tijdloos paradijs. Van Essen werd in de jaren zeventig door de staat onderhouden nadat hij het lef had om zijn middelbare school de rug toe te keren. Na een weinig verdienstelijke periode in een supermarkt besloot hij een uitkering aan te vragen, hetgeen in die tijd heel gemakkelijk ging. Achteraf vindt Van Essen dat hij gepamperd werd, maar een oordeel of het beter zou zijn geweest als men hem achter zijn broek aan had gezeten, heeft hij niet.

Van Essen beschrijft, met foto’s verluchtigd en een bronvermelding op het eind, zijn jeugd vooral vanuit de woningen waarin hij eerst met zijn ouders en later zelfstandig woonde en dat levert een boeiende gezichtspunt op. Zijn ouders verhuisden veel en trokken van het westen van het land naar het oosten en weer terug. Van Essen begint in Amstelveen, waar hij geboren is en dat toen nog Nieuwer Amstel heette. Hij bekijkt het appartement waar ze toen woonden en spreekt een oudere mevrouw die zijn ouders nog gekend heeft voor ze naar Holthone in Overijssel gingen. In deze provincie werden ze aangetrokken tot het strenge christelijke geloof. De tijdreis naar de zwarte kousenkerk was gelukkig niet helemaal gelukt. Van Essen kon zich in de plaatselijke bibliotheek laven aan andere literatuur dan de Statenbijbel. Later trok het gezin in een licht, nieuw rijtjeshuis dat volgens de schrijver niet geschikt is veel mensen met een donker gemoed zoals zijzelf. Hoewel Van Essen niet graag anekdotes vertelt is die ene, over een onderwijzer van de oude slag die een luchtbevochtiger bij hen thuis aanzag voor een televisietoestel, wel een hele fraaie. Later werd Van Essen kaderlid van de SP, maar de organisatie deed hem toch te veel denken aan die in de zwarte kousenkerk. Het was ook de tijd van Nescio en Carmiggelt, al bleken de kronkels van de laatste toch niet bestand tegen de tijd.

Van Essen woont inmiddels zestien jaar naar tevredenheid in de Diamantbuurt in Amsterdam Zuid. In Amsterdamse periode maakte hij kennis met de galerijflats, waarin zijn zus woonde. Het lijken ruimteschepen die op aarde zijn geland. Ze zijn de rechte vorm van het panopticum dat model heeft gestaan voor de Koepelgevangenissen. De flatneurose die vermoed werd, bleek echter minder te heersen dan gedacht. Al gauw kreeg hij een woning in de Oosterparkbuurt, waarin de negentiende eeuwse revolutiebouw het gezichtsveld bepaalde. Zoals in alle oude wijken waren de straten lang vanwege de afwatering op sloten en de woningen klein met een alkoof in het midden. Daarin sliepen de ouders gewoonlijk, hoorbaar voor de kinderen. Een verwijzing naar de kraakbeweging is niet te vermijden, al was Van Essen nooit een kraker. Aan het eind van de jaren zeventig werden maatregelen genomen om werklozen aan het arbeidsritme te laten wennen. Van Essen werd bij het gemeentearchief geplaatst en werkte daarna in een jeugdherberg, die hem onderdompelde in de jeugdcultuur van de jaren tachtig met rauwe popmuziek, onder andere beschreven door Jonathan Coe. Hij woonde in de Czaar Peter buurt die hij omschrijft als de zelfkant light. Als hij daar later weer komt, verbaast hij zich over de veranderingen die daar hebben plaatsgevonden, zoals trappenhuizen die samengevoegd zijn en daardoor meer ruimte bieden. Zijn voorliefde voor de popmuziek heeft plaatsgemaakt voor de klassieke, omdat daarin het persoonlijke niet zo op de voorgrond staat en omdat muziek die het bestaan bevestigt zijn belang verliest, zoals hij zegt.
   
Hij heeft de indruk dat Amsterdam erop vooruit is gegaan, al blijft de groeiende kloof tussen rijk en arm zorgwekkend, net als het maatschappelijk wantrouwen dat door Sita Sitalsing (de Volkskrant, 25 april 2015) werd verwoord. Helaas is Van Essen niet enthousiast over het basisinkomen, dat voor heel veel maatschappelijke noden een oplossing zou bieden en meer rust en ontspanning in de maatschappij teweeg zou kunnen brengen, maar gezien zijn eigen ervaringen is zijn standpunt voorstelbaar. Hij schetst in soepele bewoordingen een duidelijk beeld van zijn jeugd, al denkt hij zelf dat het geheugen een rotte holle ui is met rokken aan de buitenkant die zich steeds vernieuwen. Iets verderop heeft hij het over honden die wild door elkaar rennen en onderweg van kleur en van ras veranderen. ‘Ze veranderen in katten, of in glanzend gelakte trapauto’s. Ze schieten weg en komen terug als je er het minst op verdacht bent. Terwijl je ze weer begroet ben je er heilig van overtuigd dat ze niet veranderd zijn.’
Van Essen is zich ervan bewust dat het geheugen de herinnering vervalst, maar hij kan niet voorkomen dat hij blijft verlangen naar tijd voor de terugval van zijn ouders naar het streng christelijke geloof. Het zal wel inherent zijn aan ons mensen zijn dat de indruk van onze eerste ervaringen het sterkst is. Hij vindt deze heimwee niet eens verwerpelijk, maar wil zich wel beschermen tegen de melancholie die als slappe koffie met veel melk is maar toch slapeloos maakt als je er de hele dag door van gedronken hebt. Daarvan afzien is voor hem nog niet zo gemakkelijk. op een andere plaats noemt hij de melancholie een lange zwarte jas die men niet gemakkelijk uittrekt omdat die een gevoel een beschermende machteloosheid geeft. Van Essen heeft een zwak voor die jongen in die zwarte jas en dat is gunstig voor de lezer die kan genieten van de diepte en de vervreemding in zijn werk, zoals bijvoorbeeld in de figuur van de getraumatiseerde Jacob Visser in Visser (2008). 

Hier mijn verslag van het gesprek dat Carolina Lo Galbo met Rob van Essen had, hier mijn bespreking van Visser.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten